-
1 Plan
〈m.; Plan(e)s, Pläne〉♦voorbeelden:den Plan haben, etwas zu tun • van plan zijn iets te doeneinen Plan verfolgen • met een plan bezig zijnjemanden auf den Plan rufen • iemand laten opdravenauf dem Plan sein • erbij zijn -
2 toneel
1 [podium] stage2 [dramaturgie] [deel van een bedrijf] scene4 [tafereel] scene, spectacle6 [aanstellerij] play-acting7 [spel] theatre♦voorbeelden:1 achter het toneel • behind the scenes, backstageop het toneel verschijnen • enter/appear on the stage; enter the field 〈van tegenstander/concurrent〉iets ten tonele voeren • stage something, put something on the scenevan het toneel verdwijnen • 〈 figuurlijk〉 drop out of the picture, make one's exit
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский